hypnotiseur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hyp·no·ti·seur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hypnotiseur hypnotiseurs
verkleinwoord hypnotiseurtje hypnotiseurtjes

Zelfstandig naamwoord

hypnotiseur m

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig anderen hypnotiseert
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Uitspraak
  • IPA: /ip.nɔ.ti.zœʁ/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  hypnotiseur     l'hypnotiseur     hypnotiseurs     les hypnotiseurs  

Zelfstandig naamwoord

hypnotiseur

  1. (beroep) hypnotiseur