huwelijkte uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijk·te uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uithuwelijken

huwelijkte uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uithuwelijken
    • Ik huwelijkte uit. 
    • Jij huwelijkte uit. 
    • Hij, zij, het huwelijkte uit. 


Gangbaarheid