huiver
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hui·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huiver | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de huiver m
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
huiveren |
huiver
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiveren
- Ik huiver.
- gebiedende wijs van huiveren
- Huiver!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiveren
- Huiver je?
Gangbaarheid
- Het woord huiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huiver" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %