huisraad

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·raad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisraad huisraden
verkleinwoord huisraadje huisraadjes

Zelfstandig naamwoord

het huisraado

  1. de gebruiksvoorwerpen die horen tot de inrichting van een huis, zoals het meubilair, klein- en groothuishoudelijke apparatuur en de huishoudwaar (keukengerei en tafelwaar)
    • Toen hij thuiskwam stond zijn huisraad op straat. 
    • Mijn complete huisraad had ik in verhuisdozen gepropt. Fonduevorken, een ficus en wat begonia's die ik van Alexander had gekregen. Enkele delen van de Winkler Prins lagen in de laadruimte verspreid tussen wat kleding. Ik had voor de zekerheid mijn oude judopakken ingepakt, hoewel ik na mijn dertiende niet meer gejudood heb. Maar ik wilde het goed doen. ‘Pak alles, en neem het zo snel mogelijk mee’, had mijn moeder gezegd.[2] 
     De gemeente stelde 9 miljoen euro beschikbaar, opende een jongerenloket en regelde gezinscoaches. Maar de wijk krabbelt slechts langzaam op en het aantal klachten over de buitenruimte blijft groot. "Ziet nou niemand van de gemeente dat het een rotzooi is?", vraagt een bewoonster zich af bij de regionale omroep Rijnmond. Volgens haar is het elke dag weer raak met huisraad en vuilniszakken naast de containers.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. huisraad op website: Etymologiebank.nl
  2. Sandes, David
    , De wondermethode, 2006, ISBN 9044509543, p. 54.
  3. Bronlink geraadpleegd op 23 juni 2022 Weblink bron “Oud-Crooswijk was armste wijk, miljoenen verder gaat het iets beter” (02-10-2021), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be