hotelkamer

Uit WikiWoordenboek
Een hotelkamer.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelkamer hotelkamers
verkleinwoord hotelkamertje hotelkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de hotelkamerv / m

  1. een kamer die voor gasten per nacht te huur is in een hotel
    • Hij had een prachtige hotelkamer met een riant uitzicht op de Golf van Mexico. 
     De kamer was perfect, niet omdat het een perfecte hotelkamer was, maar juist daarom.[1]
     Ik verlangde enorm naar de veiligheid van een eigen hotelkamer, waar ik kon bijkomen met de gordijnen dicht en ontspannen in een schoon bed.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be