hosanna

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·san·na
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: heil’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm), letterlijk: 'red toch' (Ps. 118:25) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hosanna hosanna's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het hosannao

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) oorspronkelijk roep om heil (in Ps. 118, de laatste psalm van het halleel), geworden tot juichkreet (5× in NT)
Verwante begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen