hondsdagen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • honds·da·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - hondsdagen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hondsdagenmv

  1. de periode van 23 juli tot 23 augustus die vaak de heetste en onaangenaamste tijd van de zomer is
    • De hitte van de hondsdagen was dit jaar werkelijk een bezoeking. 

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen