hippen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hip·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘springen’ voor het eerst aangetroffen in 1724 [1]
  • Afleiding van huppen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hippen
hipte
gehipt
zwak -t volledig

Werkwoord

hippen

  1. ergatief zich met kleine sprongetjes voortbewegen
    • De huismus hipte richting de broodkruimels. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen