hilariteit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hi·la·ri·teit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrolijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van hilarisch met het achtervoegsel -iteit of het Franse hilarité [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hilariteit hilariteiten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hilariteitv

  1. vrolijkheid of gelach
    • Zijn opmerking veroorzaakte grote hilariteit. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen