heruitzending

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·uit·zen·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord heruitzending heruitzendingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de heruitzendingv

  1. herhalen van een radio- of televisieprogramma
    • Vanavond begint op Canvas een nieuwe interviewreeks met kinderen uit ‘zwarte families’. Arte brengt dan weer de slag om Verdun uit de Eerste Wereldoorlog opnieuw tot leven. In het lichtere oorlogsgenre heeft mannenzender Caz heruitzendingen van M*A*S*H.[2] 
    • De extra 'FAROEK'is te zien op zondag om 13.45 uur. Dinsdag is er een heruitzending om 22.30 uur. In een tweede reportage wordt de avond van 13 november gereconstrueerd via getuigenissen van slachtoffers en politie.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen