hertog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·tog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘adellijke titel’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hertog hertogen
verkleinwoord hertogje hertogjes

Zelfstandig naamwoord

de hertogm

  1. (adel) geschiedkundige term voor een landsheer, oorspronkelijk van een hoger hiërarchisch niveau dan de graaf, de heerser in een hertogdom
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·tog

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord hertog hertoë

hertog

  1. (adel) hertog