heg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heg
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘haag’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord heg heggen
verkleinwoord heggetje
hegje
heggetjes
hegjes

Zelfstandig naamwoord

de hegv / m

  1. een (meestal lijnvormige) aanplanting van struiken en/of bomen die dient om ruimten te scheiden
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
heg
geheg
volledig

Werkwoord

heg

  1. hechten


Hongaars

Uitspraak
Woordafbreking
  • heg

Zelfstandig naamwoord

heg

  1. litteken
Synoniemen