heerschap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heer·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord heerschap heerschappen
verkleinwoord heerschapje heerschapjes

Zelfstandig naamwoord

het heerschapo

  1. het heer zijn, de waardigheid van heer
  2. (geschiedenis) heerschappij d.w.z. geheel der dingen waarover iemands macht zich uitstrekt
  3. (geschiedenis) (juridisch) feodale bestuursvorm in de middeleeuwen
  4. (pejoratief) mannelijk persoon
    • wat is dat een merkwaardig heerschap  [2]
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen