hede

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. vlashede (gewonden om een rokken)
Uitspraak
Woordafbreking
  • he·de
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord: Daarnaast Zuidnederlands heerd ‘vlasstengel’; uit Middelnederlands (oostelijk) hēde, een r-loze nevenvorm van herde, heerde ‘vlasvezel’, ontwikkeld uit Oergermaans *hezdōn, eveneens Oudengels heord ‘vlasvezels’ en Oudnoords haddr ‘lang hoofdhaar, dat dagelijks gekamd moet worden’.[1] Een afleiding van Indo-Europees *kes- ‘kammen, hekelen’, waaruit ook Servo-Kroatisch čèšati ‘kammen, afplukken’.[2] Verwantschap met haar.
enkelvoud meervoud
naamwoord hede -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hede vmv

  1. verwarde, grove bij het hekelen afgescheiden afvaldraden van vlas of hennep, vooral de langere draden
Schrijfwijzen
  • Oude schrijfwijze: heede (voor 1946/47)
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • hedekam, hekelhede, tophede, vlashede, vlechthede, wortelhede
Vertalingen

Verwijzingen

  1. Jan de Vries, art. ‘hede’, Nederlands etymologisch woordenboek, Leiden: Brill, 1971.
  2. Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 225.

Gangbaarheid

Meer informatie