hardleers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hard·leers
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hardleers hardleerser hardleerst
verbogen hardleerse hardleersere hardleerste
partitief hardleers hardleersers -

Bijvoeglijk naamwoord

hardleers [2]

  1. niet bereid om ergens lering uit te trekken
    • Als puber is hij een stuk hardleerser geworden. 
Afgeleide begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen