handelshuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

handelshuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • han·dels·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handelshuis handelshuizen
verkleinwoord handelshuisje handelshuisjes

Zelfstandig naamwoord

het handelshuiso

  1. (handel) bedrijf van een koopman; bedrijf van een handelaar
     Sinds het verschijnen van het prospectus afgelopen week zijn de negatieve verwachtingen een beetje bijgesteld. Zo belooft Uniper de aandeelhouders een dividend van 55 cent per aandeel. Bovendien heeft Uniper naast de vervuilende gas- en kolencentrales ook nog waterkrachtcentrales in Duitsland en Scandinavië, een handelshuis, en belangen in gasvelden en pijpleidingen in Rusland.[2]
     Andere namen zijn die van Mexx-oprichter Rattan Chadha, miljardair en oprichter van Volmac Joop van Oosterom, Bernard Stuivinga van handelshuis Acomo en Toine Manders (niet de lijsttrekker van 50Plus), tot vorig jaar mei voorzitter van de Libertarische Partij.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron
    Rob Koster
    “Energiereus Eon stoot kolencentrales af” (Maandag 12 september 2016, 06:00), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 januari 2024 Weblink bron “Panama Papers: honderden Nederlanders, onder wie Clarence Seedorf” (Dinsdag 5 april 2016, 01:54), NOS