hamburger

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Hamburger
[1] Een hamburger.
[2] Een hamburger.
Uitspraak
Woordafbreking
  • ham·bur·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘broodje met gehakt’ voor het eerst aangetroffen in 1938 [1]
  • Afkomstig van het Duitse Hamburger
  • afgeleid van Hamburg met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hamburger hamburgers
verkleinwoord hamburgertje hamburgertjes

Zelfstandig naamwoord

de hamburgerm

  1. (voeding) schijf rundvlees die gebakken of gegrild wordt, een burger
  2. (voeding) een broodje met voornoemde schijf dat wordt versierd met wat sla, kappertjes, uitjes, (worcester)saus, zout, peper, etc.
     Al dagen fantaseerde ik wat ik zou gaan bestellen: een dubbele hamburger met kaas, augurken en ketchup en hopelijk hadden ze ook mayo voor bij de friet.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Turks

Woordafbreking
  • ham·bur·ger
enkelvoud meervoud
nominatief   hamburger     hamburgerler  
genitief   hamburgerin     hamburgerlerin  
datief   hamburgere     hamburgerlere  
accusatief   hamburgeri     hamburgerleri  
locatief   hamburgerde     hamburgerlerde  
ablatief   hamburgerden     hamburgerlerden  

Zelfstandig naamwoord

hamburger

  1. (voeding) hamburger (broodje met schijf vlees)
Verwante begrippen