halsband

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hals·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halsband halsbanden
verkleinwoord halsbandje halsbandjes

Zelfstandig naamwoord

de halsbandm

  1. een om de hals en nek gesnoerde band
    • Baasje deed de hond zijn halsband om en ze gingen een stuk wandelen. 
  2. bandvormige tekening in vacht of verendek van een dier in de buurt van de nek
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be