halfuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • half·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halfuur halfuren
verkleinwoord halfuurtje halfuurtjes

Zelfstandig naamwoord

het halfuuro

  1. (tijdrekening) een periode van 30 minuten
    • Het was in een halfuurtje voor elkaar. 
     Met een plons sprong Goldie naast me het hete water in. Goldie en Barbie hadden me binnen een halfuur al ingehaald en waren ook gearriveerd bij de rivier.[1]

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be