hachee

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·chee
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gerecht met vlees en kruiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hachee hachees
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hachee m/o

  1. (voeding) een traditioneel, typisch Nederlands stoofgerecht op basis van blokjes vlees, vis of gevogelte, en groenten
    • Vandaag eet ik hachee met rodekool en aardappelen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen