grutto

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grut·to
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘steltloper’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1770 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord grutto grutto's
verkleinwoord gruttootje gruttootjes

Zelfstandig naamwoord

de gruttom

  1. (steltloperachtigen) bepaald soort weidevogel en een van de grootste steltlopers, Limosa limosa op Wikispecies
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen