grootmeester

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootmeester grootmeesters
verkleinwoord grootmeestertje grootmeestertjes

Zelfstandig naamwoord

de grootmeesterm

  1. (schaak) schaker of dammer met de hoogste internationale titel die hij op grond van behaalde resultaten kan verwerven
  2. opperbestuurder van sommige corporaties of orden, bv. de hoogste waardigheidsbekleder bij een ridderorde, bij een moederloge van de Orde der Vrijmetselaren
  3. een van de grootofficieren of de hoogste vrouwelijke beambte bij het huis van de koningin, naast de hofmaarschalk
  4. de voornaamste persoon in een bepaalde kring, naar wiens voorbeeld de anderen zich richten
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be