graanpakhuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graan·pak·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord graanpakhuis graanpakhuizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

graanpakhuis [1]

  1. (landbouw) gebouw geschikt voor het opslaan van granen
     Voor elke wolf die hij vangt, krijgt hij 75 euro. Eén wolf staat gelijk aan driekwart van zijn maandsalaris als opzichter van een graanpakhuis. Een leuk zakcentje dus, maar toch jaagt Kriventsjik alleen in de winter. "In de zomer voel ik me slecht als ik een wolf dood, omdat de pels dan zo slecht is."[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 1 januari 2024 Weblink bron “In beeld: één wolf levert Wit-Russische jager bijna een maandsalaris op” (Donderdag 16 februari 2017, 14:39), NOS