goochelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goo·che·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘door handigheid misleiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1340 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
goochelen
goochelde
gegoocheld
zwak -d volledig

Werkwoord

goochelen

  1. inergatief het uitvoeren van effecten die verbazing wekken van omstaanders
  2. snel en verwarring wekkend omgaan met informatie met als doel dat de betrokkenen het niet meer kunnen begrijpen of het zelfs verkeerd begrijpen; iemand voor de mal houden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen