goedkoopte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goed·koop·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord goedkoopte goedkooptes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de goedkooptev

  1. eigenschap van iets dat het weinig geld kost; eigenschap dat iets goedkoop is; het goedkoop zijn
     Daarmee lijkt een einde gekomen aan een buitengewoon lange periode van lage inflatie. "We zijn de goedkoopte nou wel zo'n beetje voorbij en dat zal wennen zijn", zegt NOS-economieredacteur André Meinema. "Goedkoop levensonderhoud en nauwelijks prijsstijgingen waren erg plezierig en behulpzaam toen we uit de crisis kropen, er veel werklozen waren, en we erg op de centjes letten. Dat tij is nu aan het keren."[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. goedkoopte op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 1 januari 2024 Weblink bron “Consumentenprijzen in december gestegen” (Donderdag 5 januari 2017, 07:47), NOS