godshuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gods·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord godshuis godshuizen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

godshuis o [1]

  1. (religie) gebouw waarin godsdienstoefeningen plaatsvinden
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen