glaceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gla·ceert

Werkwoord

vervoeging van
glaceren

glaceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glaceren
    • Jij glaceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glaceren
    • Hij glaceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van glaceren
    • Glaceert!