gevolmachtigd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·vol·mach·tigd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gevolmachtigd
verbogen gevolmachtigde
partitief gevolmachtigds

Bijvoeglijk naamwoord

gevolmachtigd [1]

  1. van een persoon dat deze een aantal bevoegdheden heeft gekregen die een ander toekwamen
    • In een poging de regie over de verkiezingen te houden, kwam het Curaçaose parlement donderdag met spoed bijeen om toch in te stemmen met verkiezingen. Dat weerhield de Rijksministerraad er niet van vrijdag in te grijpen op een manier die volgens Antilliaanse media nog nooit is voorgekomen. De Rijksministerraad bestaat uit de Nederlandse (demissionaire) ministers aangevuld met gevolmachtigde ministers uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Van Curaçao was vrijdag geen minister aanwezig, omdat deze positie in het interim-kabinet van het eiland nog niet is ingevuld.[2] 
    • Het comité kwam tot de conclusie dat de nederlagen het gevolg waren van een gebrek aan eenheid in de leiding, en hoewel de leden van het comité wisten dat de tsaar een hekel aan Koetoezov had, stelden ze na een kort overleg toch voor om Koetoezov als opperbevelhebber aan te stellen. Nog diezelfde dag werd Koetoezov benoemd tot gevolmachtigd opperbevelhebber van het leger en van het door de troepen bezette gebied. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: volmachtigen…
verbogen vorm: gevolmachtigde

gevolmachtigd

  1. voltooid deelwoord van volmachtigen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Emilie van Outeren 1 april 2017
  3. Tolstoj, L.N.
    Oorlog en Vrede Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 905