gevel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·vel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voormuur van gebouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1450 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gevel gevels
verkleinwoord geveltje geveltjes

Zelfstandig naamwoord

de gevelm

  1. (bouwkunde) buitenmuur van een gebouw, in het bijzonder die aan de voorkant
     Ik liep langs gevels die waren voorzien van kantwerk van marmer.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen