gesnurk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

het gesnurk van een man
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·snurk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gesnurk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gesnurk o [1]

  1. het zware gesnuif in de slap
    • ‘Hoe zachtjes verspreidt Morpheus zijn maanzaad over de vermoeide landman als die zijn grond en zijn vrouw heeft ingezaaid! Hij zal weldra een nieuwe wijze van voelen ervaren in de volmaakte zelfvergetelheid die wordt aangekondigd door luid gesnurk.’ [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Elsbeth Etty 21 mei 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be