genaak
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·naak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
genaken |
genaak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genaken
- Ik genaak.
- gebiedende wijs van genaken
- Genaak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genaken
- Genaak je?