gemeenschappelijkheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·meen·schap·pe·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeenschappelijkheid gemeenschappelijkheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gemeenschappelijkheidv

  1. de mate waarin men dingen samen doet
     De teleurstelling dat de mensen hier niet doorhadden wat voor mensen ze eigenlijk waren, de teleurstelling dat ze hier geen mensen ontmoetten die net als zij waren, en als ze ze tegenkwamen, bleek er weinig over van de gemeenschappelijkheid die hun leven in Indonesië zo had getekend, die teleurstelling kwam hard aan.[2]
     "Een samenleving die niet werkt aan meer gemeenschappelijkheid staat onder druk en valt ten prooi aan nationalisme en soms zelfs xenofobie. Wij als politici hebben, als we onze geschiedenis een beetje kennen, een verantwoordelijkheid om samen te werken en we moeten voorkomen dat we tegenover elkaar staan."[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Renée van Marissing
    “Onze kinderen” (2021), Em. Querido's Uitgeverij op Wikipedia, ISBN 9789021414461
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 april 2022 Weblink bron “Timmermans: populistische lente is Europese lente geworden” (12-09-2017), NOS