geluksvogel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·luks·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geluksvogel geluksvogels
verkleinwoord geluksvogeltje geluksvogeltjes

Zelfstandig naamwoord

de geluksvogelm

  1. iemand die onwaarschijnlijk veel geluk lijkt te hebben
    • Hij is altijd al een geluksvogel geweest. 
     Even achteloos als de vorige reis, deed joan den bal over de baan rollen, en wierp, even als de vorige reis, den koning om. ‘Zie mij zulk een' geluksvogel eens aan!’ riep de Jonker van scherpenzeel uit: ‘hij raakt slag op slag, zonder er eens naar om te zien.’[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. geluksvogel op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Jacob van Lennep
    “De pleegzoon”, 2 delen (1833), P. Meijer Warnars, Amsterdam, p. 72 op dbnl.org op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be