gelijkluidend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lijk·lui·dend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gelijkluidend gelijkluidender gelijkluidendst
verbogen gelijkluidende gelijkluidendere gelijkluidendste
partitief gelijkluidends gelijkluidenders -

Bijvoeglijk naamwoord

gelijkluidend [2]

  1. met een gelijke klank
  2. met een gelijke inhoud
     De briefjes die een lakei in rode livrei 's ochtends had rondgebracht waren allemaal gelijkluidend[3]
     Honderden kranten en weekbladen in Amerika hebben vandaag een gelijkluidend hoofdcommentaar geplaatst. Daarmee reageren ze op de aanvallen van president Trump op de media, die hij bijna dagelijks als brengers van "nepnieuws" bestempelt.[4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. gelijkluidend op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  4. Bronlink geraadpleegd op 19 januari 2022 Weblink bron “Amerikaanse kranten massaal tegen Trump: 'Wij zijn niet de vijand van het volk'” (16-08-2018), NOS