geestdodend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geest·do·dend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geestdodend geestdodender geestdodendst
verbogen geestdodende geestdodendere geestdodendste
partitief geestdodends geestdodenders -

Bijvoeglijk naamwoord

geestdodend [2]

  1. (van werk) door oneindige saaiheid de geest afstompend
     Maar het was fantasieloos, geestdodend en weinig ondernemend, een soort intellectuele dwerggroei. Met een heel klein beetje zelfrespect zou je grotere visioenen moeten hebben dan dat.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen