gedurig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·du·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van duur met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -ig [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gedurig geduriger gedurigst
verbogen gedurige gedurigere gedurigste
partitief gedurigs gedurigers -

Bijvoeglijk naamwoord

gedurig

  1. met grote regelmaat, vrijwel altijd
    • De gedurige kritiek op de corrupte regering haalde weinig uit. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen