geboortejaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·boor·te·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geboortejaar geboortejaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

geboortejaar o [1]

  1. het kalenderjaar waarin iemand geboren is
     Ik was een van de oudste soldaten, was zeven, acht jaar ouder dan de jongens die hiernaartoe gestuurd waren omdat hun geboortejaar was getrokken in de militaire loterij.[2]
     In de persconferentie deze week is beloofd dat de boostercampagne fors wordt opgevoerd, maar sindsdien zijn er geen nieuwe geboortejaren aan beurt gekomen. Het ministerie van Volksgezondheid zegt dat de operatie nog op stoom moet komen en dat de doelstelling gehaald zal worden.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  3. Bronlink geraadpleegd op 11 februari 2022 Weblink bron “Geen nieuw geboortejaar aan beurt, maar prikcampagne volgens ministerie op koers” (DO 16 DECEMBER 2021), NOS