gebonden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·bon·den
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gebonden gebondener gebondenst
verbogen - - gebondenste
partitief gebondens gebondeners -

Bijvoeglijk naamwoord

gebonden [1]

  1. beperkt door allerlei voorwaarden
  2. in het bezit van een vaste partner
  3. (kookkunst) dikvloeibaar door toevoeging van een verdikkingsmiddel
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Werkwoord

vervoeging van: binden…
geen verbogen vorm

gebonden

  1. voltooid deelwoord van binden

Verwijzingen