gebabbel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gebabbel van drie oude heertjes
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·bab·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gebabbel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gebabbelo

  1. het praten over onbeduidende onderwerpen
    • Het gezellige gebabbel van de kinderen op de achtergrond was zeer rustgevend. 
     Ik ging in een hoekje zitten, uit de tocht, en keek naar de druppels die van mijn haarpunten gleden, terwijl ik verlangde naar onze warme haard en het gebabbel van mijn zuster.[2]
  2. ongunstig over iemand praten
    • Het gebabbel over de buurvrouw die bij haar man was weggelopen was na enkele dagen weer voorbij, al snel had men weer een nieuw onderwerp om over te roddelen.  
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be