gangster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gang·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bendelid’ voor het eerst aangetroffen in 1931 [1]
  • Ontleend aan het Engelse zelfstandige naamwoord gangster
enkelvoud meervoud
naamwoord gangster gangsters
verkleinwoord gangstertje gangstertjes

Zelfstandig naamwoord

de gangsterm

  1. een lid van een criminele organisatie
    • De gangsters sloegen genadeloos toe. 
  2. (scheldwoord) iemand die niet deugt
  3. (taalkunde) de vrouwelijke vorm van 'ganger' als tweede lid in samenstellingen van zelfstandige naamwoorden, zoals in dubbelgangster of voetgangster
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • gang·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Engelse zelfstandige naamwoord gang met het achtervoegsel -ster
enkelvoud meervoud
gangster gangsters

Zelfstandig naamwoord

gangster

  1. gangster
Schrijfwijzen
Synoniemen
Synoniemen


Slowaaks

Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Zelfstandig naamwoord

gangster m

  1. gangster
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /gaŋstɛr/, /gɛŋstr/
Woordafbreking
  • gang·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Zelfstandig naamwoord

gangster mbezield

  1. gangster
Verbuiging


Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen