fulmineert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ful·mi·neert

Werkwoord

vervoeging van
fulmineren

fulmineert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fulmineren
    • Jij fulmineert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fulmineren
    • Hij fulmineert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fulmineren
    • Fulmineert!