frustreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frus·treer

Werkwoord

vervoeging van
frustreren

frustreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frustreren
    • Ik frustreer. 
  2. gebiedende wijs van frustreren
    • Frustreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frustreren
    • Frustreer je?