froisseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frois·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
froisseren
froisseerde
gefroisseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

froisseren

  1. overgankelijk een beetje kwetsen, licht krenken
     Hij vergeleek mij - oh, het moest mij niet froisseren - met Jacob Cats. Het froisseerde mij helemaal niet want Bordewijk kon al jarenlang geen kwaad bij mij doen en ik ben er nog altijd blij mee dat ik hem bij die gelegenheid, en op de bescheiden viering met een borrel daarna, van zo dichtbij mocht meemaken.[2]
     Om Duitsland niet te veel te froisseren werden de conflicten die zich voordeden, in de regel binnenskamers behandeld.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. froisseren op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 augustus 2023 Weblink bron
    Jan G. Elburg
    “Geen letterheren. Uit de voorgeschiedenis van de vijftigers.” (1987), Meulenhoff, Amsterdam, ISBN 9029038144, p. 114/115
  3. Bronlink geraadpleegd op 19 augustus 2023 Weblink bron
    L. de Jong
    “De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog.” (1953), Van Loghum Slaterus, Arnhem / J.M. Meulenhoff, Amsterdam, p. 12