frankeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

met een postzegel frankeren
Uitspraak
Woordafbreking
  • fran·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘porto betalen’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
  • met het achtervoegsel -eren[2]

Werkwoord

frankeren [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
frankeren
frankeerde
gefrankeerd
zwak -d volledig
  1. porto betalen als afzender door een postzegel op het poststuk te plakken
    • Zo, dan wordt het nu tijd deze brief af te ronden, in een envelop te doen en te frankeren - ik heb nog een postzegel over van de vrouw met de tulband. Net als, volgens een hardnekkige mythe, Oscar Wilde gewend was te doen, zal ik het poststuk het raam van mijn werkkamer uit keilen, zo de straat op. Uw adres, mr. Garfield, in combinatie met de afzender moet een willekeurige voorbijganger er toch toe kunnen bewegen de envelop naar een brievenbus te brengen - belangeloos, of liever: in het belang van De Brief, die nooit verloren mag gaan.[4] 
    • Als de technologische vooruitgang in dit tempo voortschrijdt - of liever gezegd: voortjakkert - dan kan Apple-opperhoofd Tim Cook op 16 oktober 2042 bij zijn presentatie de nieuwe iPad twee keer omvouwen, in een enveloppe doen, voldoende frankeren en in een brievenbus stoppen. Wat de dikte van de iPad betreft zitten we al op de helft. De nieuwe iPad Air 2 die Cook vorige maand ten doop hield is met 6,1 millimeter de dunste tablet op de markt (voor zolang het duurt). [5]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen