fourneren

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  fourneren    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• four·ne·ren

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verschaffen’ voor het eerst aangetroffen in 1472
• afgeleid van het Franse fournir (met het achtervoegsel -eren)

Werkwoord

fourneren

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
fourneren	fourneerde	gefourneerd
zwak -d	volledig

1. (financieel) iemand of iets voorzien van geld

   • De Europees-Russische relaties bekoelen snel. Als Poetin Cyprus kan gebruiken om Europa een hak te zetten, denken velen, zal hij het niet laten. Het meest vervelende scenario is dat Poetin Cyprus met een royaal gebaar een paar miljard leent en de eurozone háár aandeel van 10 miljard ook moet fourneren. In dat geval is Europa zijn geld kwijt en blijft Cyprus met zijn financiële augiasstal in de eurozone. Dat is wel het laatste wat Schäuble in zijn hoofd had. 
   • Bondskanselier Merkel zou tijdens de bijeenkomst van grote landen - de G20 - wel even in de hoek worden gezet. De andere 19 regeringsleiders zouden haar ervan overtuigen dat zij de sleutel in handen heeft voor de redding van de euro door meer geld te fourneren. Maar van dat geplande offensief tegen Merkel is tijdens de top in Mexico weinig overgebleven. De regeringsleiders van de VS, Brazilië en India ageerden zo fel tegen het vermeende getalm van de euroleiders, dat de andere Europese regeringsleiders zich aan de zijde van Merkel schaarden.  

2. voorzien van een fineer laag

Synoniemen

• [1] leveren, verschaffen, deponeren, faciliteren, storten
• [2] fineren

Hyponiemen

• doorfourneren

Afgeleide begrippen

• fournering

Vertalingen

    1. (financieel) iemand of iets voorzien van geld   

Engels: provide (en) Frans: fournir (fr)

Spaans: facilitar (es), proporcionar (es)

Gangbaarheid

• Het woord fourneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fourneren" herkend door:

76 %	van de Nederlanders;
62 %	van de Vlamingen.