fnuik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fnuik

Werkwoord

vervoeging van
fnuiken

fnuik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fnuiken
    • Ik fnuik. 
  2. gebiedende wijs van fnuiken
    • Fnuik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fnuiken
    • Fnuik je?