fluïdum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fluï·dum, flu·idum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘uitvloeiende stof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fluïdum fluïda
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het fluïdumo

  1. magnetische uitstraling
  2. (natuurkunde) gas, vloeistof, plasma, en tot op zekere hoogte plastische vaste stoffen
  3. vloeibare make-up

Gangbaarheid

59 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen