flossen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Flossen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flos·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gebit met een draadje reinigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
flossen
floste
geflost
zwak -t volledig

Werkwoord

flossen

  1. inergatief de ruimte tussen twee tanden reinigen met flosdraad
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • flos·sen
Naar frequentie zeldzaam

Zelfstandig naamwoord

flossen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van floss