flinkerd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flin·kerd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord flinkerd flinkerds
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de flinkerdm

  1. een kind dat heel moedig is
    • Wat leed betreft ben ik geen flinkerd, zeg maar gerust een watje. Ik probeerde dus de aanblik te vermijden van de tram die een auto in de flank had geramd alsof ie er een hap uit had genomen. In een ooghoek zag ik dat de punt van de tram een stukje in een witte Volvo stak. Meer wilde ik niet zien, dit was genoeg.[2] 
  2. een groot en zwaar persoon
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Auke Kok 8 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be