fleur

Uit WikiWoordenboek
Een fruitboom in volle fleur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fleur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bloeiende toestand’ voor het eerst aangetroffen in 1521 [1]
  • van Frans fleur;[2][3] (het is onzeker of dit ook de herkomst van de term uit de hengelsport is) [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord fleur -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de fleurv / m

  1. florerende toestand
  2. (figuurlijk) opgewekte, positieve stemming of uitstraling
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord fleur fleuren
verkleinwoord fleurtje fleurtjes

Zelfstandig naamwoord

de fleurv / m

  1. (sport) (hengelsport) lijn met aan de ene kant dobber, haakje en aas die aan de andere kant opgerold om een klosje aan het topje van de hengel is vastgemaakt, zodat de lijn eerst afrolt en dus wat meegeeft als een snoek in het aas bijt

Werkwoord

vervoeging van
fleuren

fleur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleuren
    • Ik fleur. 
  2. gebiedende wijs van fleuren
    • Fleur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleuren
    • Fleur je? 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  fleur     la fleur     fleurs     les fleurs  

Zelfstandig naamwoord

fleur v

  1. bloem